Harry Denis
28-8-1896 Den Haag
18-7-1971
clubs: |
|
HBS Den Haag, Be Quick Groningen |
interlands: |
|
56 x 1919 t/m 1930 |
Harry Dénis speelde bij het Haagse HBS, met wie hij in 1925 landskampioen werd. Hij was volmaakt tweebenig en dreef op zijn techniek. Zijn eerste ballen trapte hij in Batavia, waar vader Henri Gideon Cato Denis beroepsofficier in het KNIL was, voordat hij naar Nederland terugkeerde en in Den Haag notaris werd. Harry begon als jongetje van acht jaar bij de kleine Haagse club DVV georganiseerd te voetballen. Drie jaar later werd hij lid van Houdt Braef Stant. Afgezien van een korte periode aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen hij door de overheidsdienst Wederopbouw en Bouwnijverheid in Groningen werd gedetacheerd en als veteraan uitkwam voor Be Quick, bleef Denis HBS altijd trouw. Hij werd zelfs vicevoorzitter van de club en tevens erelid. Erelid werd hij trouwens ook van de KNVB.
Meestal speelde hij rechtsback; ook in het Nederlands elftal waarvoor hij 56 maal uitkwam, waarvan 37 maal als aanvoerder. Hij nam deel aan de Olympische Spelen van 1920 in Antwerpen, 1924 in Parijs en 1928 in Amsterdam. Bij die laatste Spelen legde hij namens alle deelnemers de Olympische eed af. Zijn laatste internationale wedstrijd speelde hij in 1930 tegen België.
Denis, een zuivere amateur die wel wist dat hij zich het maatschappelijk succes op andere manieren kon verwerven, verdedigde waar mogelijk op techniek. Hij beschikte weliswaar over een goede sliding en ook voor de duels was hij niet bang, maar bij voorkeur zocht hij de oplossingen op basis van zijn balgevoel en een groot tactisch inzicht. Soms kreeg hij wel enige kritiek van zijn trainers, want ook het passeren van tegenstanders in het eigen strafschop gebied, behoorde tot zijn specialiteiten.
Harry Denis was in het veld een geboren leider. Bij zijn twintigste interland werd hij tot aanvoerder benoemd. Hij speelde dus voor de Haagse elitevereniging HBS, maar bij het Nederlands elftal kon hij het ook heel goed vinden met medespelers van arbeidersclubs als Feyenoord, ADO en Blauw Wit. Dat was in zijn tijd voor spelers uit de betere milieus niet meteen vanzelfsprekend. Het was dan ook opvallend dat Denis zich anderzijds enige tijd sterk maakte voor de Nederlandsche Corinthians, de eigenaardige organisatie die in de jaren twintig ontstond binnen de oude eliteclubs en die er nauwelijks een geheim van maakte bitter weinig op te hebben met het ’arbeidersvoetbal’.
Denis was als enige Nederlandse voetballer drie keer present op de Olympische Spelen. In 1928 koos het Nederlandsch Olympisch Comité hem uit om namens de atleten de Olympische eed af te leggen. Hier ging wel een rel aan vooraf en vreemd genoeg was toen de sportiviteit van Denis in het geding. Ruim voor de Spelen officieel werden geopend, moesten de voetballers hun toernooi afwerken. Oranje verloor meteen van Uruguay en tijdens die wedstrijd, zo werd pas dagen later via artikelen in diverse persorganen beweerd, zouden aanvoerder Harry Denis en doelman Gejus van der Meulen zich ernstig hebben misdragen. Beiden zouden uit zijn geweest op een grimmige revanche voor het hoogst onsportieve spel van Uruguay bij de Olympische Spelen van 1924 in Parijs. De beschuldigingen leidden tot een heftige polemiek. Kon iemand nog de Olympische eed afleggen, nadat hij in de kleedkamer enkele medespelers had aangezet tot onsportief spel? Was het geen schande dat het vaantje van de aanvoerder van Uruguay door Denis op een onbehoorlijke manier in het doel was gegooid? En wat te denken van het moment waarop Denis na een overtreding van een speler van Uruguay diens toegestoken hand had geweigerd?
Ook na zijn actieve voetbaltijd bleef Denis een groot voetballiefhebber. Bij HBS kon hij zich vinden in het amateurisme, maar toen het semi-profvoetbal halverwege de jaren vijftig in Nederland eenmaal een feit was, had hij alle begrip voor topvoetballers die het spel voortaan om den brode speelden. Tot 1956 diende hij de KNVB en het Nederlands elftal als gewaardeerd lid van de Technische Commissie en de Keuze Commissie. In maatschappelijke zin had hij zijn schaapjes toen al op het droge. Nadat hij in 1926 in Delft als civiel ingenieur was afgestudeerd, stichtte hij in 1931 in Den Haag zijn ingenieurs- en architectenbureau, dat in de Hofstad onder meer de theaters Roxy, Rembrandt en Capitol realiseerde. Tevens werd door dit bureau een groot deel van het oude HBS-stadion Houtrust aangepast. Later werd Denis in Rotterdam directeur van de machinefabriek NV Sonco.