Ber Groosjohan
16-6-1897 Rotterdam
5-8-1971
clubs: |
|
Sparta Rotterdam, VOC Rotterdam |
interlands: |
|
14 x 1920 t/m 1924 |
Op een bijzondere manier kwam Bernardus ‘Ber’ Groosjohan in 1920 bij het Nederlands elftal. De Olympische Spelen van Antwerpen stonden op het programma en voor het eerst werden de spelers door de keuzeheren van de bond verplicht een trainingsprogramma te volgen. De twintig geselecteerden moesten hiermee akkoord gaan. Omdat midvoor Boelie Kessler van HVV verhinderd was - de meeste HVV-voetballers hielden helemaal niet van verplichtingen - was de Ajacied Theo Brokmann de beoogde aanvalsleider. Brokmann bleef echter thuis, want hij kon zich niet verenigen met de eisen van de bond.
Groosjohan vond trainen geen probleem. Wel stond hij even vreemd te kijken toen hij als midvoor werd aangewezen. Bij VOC was hij doorgaans linksbuiten. Op dezelfde positie was hij bij Sparta begonnen. De fragiele, slechts 55 kilo wegende buitenspeler, stond op zijn zestiende jaar al in het eerste elftal van Sparta; de club waarmee hij in 1915 landskampioen werd, voordat hij naar het net iets deftiger VOC overstapte.
In 1924 ging Groosjohan ook mee naar de Olympische Spelen van Parijs. Toen werd hij als rechtsbuiten en als rechtsbinnen opgesteld. Na de uitschakeling door Uruguay, speelde hij in Parijs de twee laatste wedstrijden tegen Zweden niet meer mee, want in Rotterdam was zijn vrouw bevallen van een zoon. Korte tijd later stopte de lichtgewicht met voetballen. Hij ging in zaken en werd in Rotterdam een succesvol fabrikant. Als bijna veertigjarige trok hij bij VOC de kicksen weer aan en speelde pas als vijftiger zijn laatste wedstrijden.